Met Maasduinen schaap

Het Maasduinen schaap is nog steeds een ras vol in ontwikkeling, het is “nog niet af”.

Om de genetische opbouw van het Maasduinen schaap zo breed mogelijk te houden, en zo inteelt te beperken, wordt er in eerste instantie vooral op eigenschappen geselecteerd die van belang zijn voor gezondheid, zelfredzaamheid en natuurlijk de rui factor.

Er is nog steeds veel variatie in bouw, kleur en aftekening, en vachtstructuur. Dat maakt een kudde werkelijk tot een kleurrijk en aantrekkelijk geheel maar ook individuele schapen zijn hierdoor makkelijk te herkennen. Ieder schaap heeft letterlijk haar eigen gezicht.

Voor de liefhebbers van dit ras geeft deze variatie de mogelijkheid om zelf nog aan een eigen richting de voorkeur te geven. Sommige fokkers selecteren op een basiskleur of aftekening terwijl anderen hun accent meer leggen op bouw en geschiktheid voor een bepaald doel. Dat maakt het uitwisselen van fok rammen soms erg interessant.

Doordat het Maasduinen schaap niet kieskeurig is, past het prima in een moderne visie op extensief natuurbeleid. Het begrazen door zelfredzame dieren is immers de meest vriendelijke manier van natuurbeheer om monocultuur van planten, en het beheersen van wildgroei van bomen, te beheersen.

Machines mogen dan goedkoper in te huren zijn dan schapen, machines kunnen niet selectief zijn bij het maaien en richten vaak grote schade aan overige flora en fauna.

En wees nou eerlijk, grazende schapen zijn toch veel leuker om te zien dan een kaal weiland met twee keer per jaar machines ?

 

Het natuurgebied, De Maasduinen, waar de schapen naar vernoemd zijn, is de plaats waar het ras is ontstaan. De dieren zijn gefokt met een aantal basis kenmerken waar zij aan moesten voldoen;

  • Goed zelf-ruiend zijn.
  • Een schaap zijn wat het gehele jaar bronst, en dus ook niet seizoensgebonden lammert.
  • Moederschapen moeten goede moeder eigenschappen hebben en zelfstandig en probleemloos kunnen af lammeren.
  • Ooien die meerlingen geven hebben de voorkeur.
  • Daarnaast wilde men een schaap wat zich, vanaf de geboorte, goed kan redden in natuurgebieden en het gehele jaar door buiten gehouden kan worden, ook als er gelammerd moet worden.

 

Door het kruisen van Kameroen en Barbados Blackbelly schapen is de basis gelegd voor het ras. Daarnaast is er gefokt met enkele Texelaars en met Romanov schapen, Uiteindelijk is ook beperkt nog Cofok- Rijnlam A schapen en Duitse Witkop ingekruist.

Door een voortdurende selectie op gezondheid, vruchtbaarheid en rui-eigenschappen is uiteindelijk het Maasduinen schaap ontstaan.

Een zeer welkome bijkomstigheid van het kruisen van deze rassen bleek ook dat hiermee andere positieve eigenschappen meegegeven werden. Ruischapen (in het algemeen) blijken een grotere resistentie te hebben tegen worminfecties en parasieten, en zijn minder gevoelig voor ziektes als bv. zwoegerziekte. Het verwentelen (d.w.z. op hun rug komen te liggen en sterven omdat wolschapen,  vooral in het einde van de dracht ,moeilijk zelfstandig overeind kunnen komen) komt bij ruischapen zelden voor.

Eveneens heeft de bardabos black belly zijn sporen niet alleen nagelaten in de visuele aspecten van de dieren, de kenmerkende tekeningen op de kop en buik, maar ook de vruchtbaarheid is door vererft in het Maasduinenschaap. Deze moederdieren hebben een a-seizoenale bronst en kunnen gemakkelijk 3 keer per 2 jaar aflammeren. Volwassen ooien die 2 keer per jaar lammeren zijn geen bijzonderheid. Ook het gemak waarmee deze natuurlijkere schapen zelfstandig kunnen lammeren,  wordt door vele eigenaren erg gewaardeerd.